Evaluatie Trans Provence: Enduro ervaringen
Nog nooit hebben we zoveel reacties gekregen op de UP/DOWN als na de uitgave met het voorwoord waarin hoofdredacteur Bas Rotgans in een notendop uitlegde hoe hij zich had voorbereid op de Trans Provence 2012. Steunbetuigingen, mensen die waren geïnspireerd door het verhaal om zelf ook serieus (voor TP, maar tevens voor andere evenementen) te gaan trainen en technische vragen over hoe het materiaal het had gehouden. We hadden het gevoel dat Bas na het voorwoord een nawoord verschuldigd was. Dus bij deze: de evaluatie van de Trans-Provence 2012.
Instelling
Zoals in het voorwoord enkele nummers geleden geschreven, de belangrijkste switch in mijn hele voorbereiding voor de Trans-Provence heb ik gemaakt in februari, in mijn eigen hoofd. Zeven maanden voor de eigenlijke race. Op dat punt besloot ik dat mijn persoonlijke fitheid en conditie een veel belangrijkere pijler waren om aan te werken, dan neuzelen over details aan mijn fiets. Achteraf ben ik erg blij dat ik me dat heb gerealiseerd. Geen enkele technische overweging, bijvoorbeeld over mijn bandenkeuze, had mij meer plezier kunnen brengen dan de hoeveelheid training en kilometers die ik heb gemaakt in de aanloop naar de TP toe. Sterker nog, ik denk dat de training mij mentaal zelfs veel sterker maakte, omdat ik wist dat ik nog reserves had als ik een dag met een half kapotte fiets zou moeten rijden.
Training
De belangrijkste stap die ik heb genomen in deze hele voorbereiding is het inschakelen van een expert voor de gebieden waar ik zelf niet zoveel vanaf wist. En van training wist ik zo goed als niets. Via-via had ik Antoine Flori van harderfietsen.nl wel eens gesproken en toen ik hem belde om te vragen of hij me hierbij kon helpen, was hij meteen enthousiast. Hij stelde voor om eerst een inspanningstest te doen om mijn sterktes en zwaktes in kaart te brengen. Op die manier konden we eraan gaan werken om de zwaktes te versterken. Bij die meting bleek dat de hartslagzone die naar verwachting mijn belangrijkste zou zijn (van circa 145-163 slagen per minuut), de zwakst ontwikkelde was. Deze zone is toevallig ook nog eens de meest efficiënte zone om langdurige prestaties te leveren. Daar moest wat aan gebeuren. Dus zijn eerste opdracht was simpel: fietsen in die zone. De eerste paar ritten wist ik niet wat me overkwam! Ik had het gevoel dat ik afstierf op de fiets én dat ik niet vooruit kwam. Kennelijk had ik onbewust die zone al jaren gemeden en was mijn lichaam niet gewend om daarin te presteren. Maar na wat ritjes begon mijn systeem opeens lekker te draaien onder die belasting. Ik ging harder fietsen, werd fitter, kreeg meer plezier in het fietsen en ging daardoor nog meer fietsen. Een vicieuze cirkel, maar dan de goede kant op.
Vanaf een aantal maanden voor de race begon ik, nadat Antoine dat gezegd had, met wat eenvoudige krachtoefeningen, push-ups en sit-ups. Zowel ‘s ochtends na het opstaan, als voor het slapen gaan. Al met al kostte het twee keer een kwartiertje van mijn tijd. In het begin haatte ik ze en er kwamen nauwelijks zinvolle aantallen repetities uit. Maar na een aantal weken doorbijten begon ik de effecten te merken. Ik kon zowaar meerdere sets achter elkaar doen en de oefeningen resulteerden in een krachtige lichaamskern, de zogenaamde core. Met gewoon fietsen merkte ik vooral dat de grote kracht die ik in mijn benen voelde nog beter mijn pedalen in kreeg omdat mijn rug en torso heel stabiel waren. Op technische trails merkte ik dat mijn bikecontrole enorm toenam. Ik had gewoon sterkere schouders en armen en zodoende kon ik de fiets beter in de hoeken en gaten dwingen. Twee maanden voor de race veranderde mijn rittenschema van die ene hartslagzone naar een complex schema waarbij ik allerlei combinaties van zones uitvoerde. Soms langere ritten in lagere zones, soms veel korte explosieve herhalingen in hogere zones. In feite was het doel van het schema wel duidelijk: veel verschillende belastingen doorlopen, zodat je systeem het straks prima vindt om in al die verschillende toertallen te moeten presteren. Verreweg de meeste van mijn trainingskilometers heb ik gemaakt op mijn woon-werkverkeer tussen thuis in Haarlem en kantoor in Amsterdam. Moest ik langere intervallen rijden, dan reed ik gewoon een stukje om. Het was een zeer efficiënt proces, de tijd die ik normaal in de trein zou hangen, zat ik nu op de fiets. Zo belastte ik het thuisfront ook niet teveel met lichtelijk obsessief trainingsgedrag.
Tijdens de TP had ik voortdurend het gevoel dat ik nog energie over had in mijn persoonlijke batterijtje, zelfs als de dag lang en zwaar was geweest. Misschien de echte bewustwording van het feit dat ik daadwerkelijk fit was, vond gedurende de laatste twee dagen plaats. Links en rechts gebeurden kleine ongelukjes met andere deelnemers. Variërend van kleine crashes tot vrij pittige blessures. Ik had het idee, dat juist op die laatste dagen ik mezelf nog erg goed onder controle had. Toen het evenement uiteindelijk was afgelopen had ik het niet erg gevonden als het nog twee dagen langer had geduurd.
Voorbereiding op race
Met trainen alleen kom je er niet, je moet ook wedstrijdervaring verzamelen. Dus ik schreef me in voor een aantal enduro-achtige races. Mijn eerste opzet hiervan was om te leren omgaan met de stress die toeslaat op het moment dat iemand de knop van een stopwatch indrukt. Bij de eerste race, The Blast in de Ardennen, op relatief eenvoudig terrein, maar wel met meerdere stages verdeeld over drie dagen, kwam ik mezelf goed tegen. Het belangrijkste wat ik op The Blast leerde, was dat je je aandacht moet verdelen. Je kan je niet alleen maar concentreren op zo hard mogelijk fietsen. Want dan ga je fouten maken in je navigatie en die fouten kosten veel meer tijd dan je met hard fietsen kan goedmaken. Je moet een balans vinden tussen hard fietsen, een deel van je blik op de trail houden om te zien wat je moet rijden, maar ook een deel op de markeringen om te zien wáár je moet rijden. De tweede race was de Trailtrophy in Latsch, veel ruiger terrein en een internationaler veld van een veel hoger niveau. Hier merkte ik dat ik dankzij al mijn trainingsuurtjes erg fit was, maar dat ik op technische trails nog veel eindsnelheid miste. Dat laatste had vooral met een stukje angst te maken. Als het echt heel hard ging, werd ik bang om me te blesseren en tikte ik de rem (te veel) aan. En blessures had ik het seizoen ervoor al voldoende opgelopen.
Bij de volgende Blast in de Vogezen begon ik écht in mijn element te raken, met collega-TP’er Bas Kwaaitaal waren we na de Trailtrophy een weekje in de bergen blijven hangen, om te werken aan het verhogen van onze snelheid en het wat meer routine krijgen in het rijden van technische trails. Die routine namen we direct mee naar de Vogezen en dat zag je terug in onze tijden. Inmiddels zat ik op mijn TP-fiets, waaraan nog niet alles optimaal was afgesteld, maar dat maakte eigenlijk niet uit. Ook begonnen wat kleine ‘dingetjes’ op te duiken. Een gekke kraak in mijn crank bleek geen kapotte bracketlager te zijn, maar een crankbout die zichzelf los wurmde. Ik speelde nog een beetje met de bandenkeuze en maakte hier onder andere de keuze om met één helm te rijden. In de Vogezen reed ik met twee helmen (full-face en een trailhelm). Degene die ik niet droeg hing op mijn rugzak. Op een van de getimede stages verloor ik mijn trailhelm en de chaos die daarmee gepaard ging kostte me veel tijd. De TP ging ik alleen met trailhelm rijden én ik ging op zoek naar een rugzak waaraan je een helm wel knettergoed kan bevestigen.
Een maand voor de TP was ik met mijn gezin op vakantie in Latsch (tja, het was zó mooi daar) en reed er delen van mijn trainingsschema in de bergen. Een ideale mix: ik gebruikte de klimmen op asfalt of grindwegen om mezelf door al mijn intervalafwisselingen heen te werken en de daaropvolgende afdaling als oefening voor het technische gedeelte. Ik merkte dat ik fitter werd, meer zelfvertrouwen kreeg (maar niet teveel) en langzaamaan drong het gevoel zich aan mij op dat alle onafhankelijke elementen in elkaar pasten.
Fiets
Het onderdeel waarmee ik misschien wel het meest in mijn hoofd bezig ben geweest is welke fiets ik zou gaan gebruiken. Ook omdat ik het gewoon leuk vind om over ‘de ideale fiets’ te mijmeren. In april bij het Gardameer (goed terrein dat lijkt op dat van de TP) reed ik in een paar dagen tijd veel verschillende endurofietsen (26’ers met ongeveer 160 millimeter veerweg). De Trek Slash en Lapierre Spicy vielen daarbij op. Dit waren fietsen waar ik me lekker op voelde. Ik wilde een los frame kopen en dat geheel naar mijn eigen smaak opbouwen. Probleempje: de Slashes waren toen al uitverkocht bij Trek en Lapierre had geen ‘frame-only’ optie. Bovendien was laatstgenoemde op dat moment slecht verkrijgbaar in Nederland. Ergens in mijn hoofd sluimerde nog het idee om met een 29’er te gaan rijden. Het leek alsof er veel van dat soort fietsen op de markt kwamen, maar in de praktijk waren er maar weinig ook écht te koop in Nederland. Of vroeg genoeg beschikbaar zodat ik er ook nog de nodige ritten op kon maken. Een Kona Satori, die wél beschikbaar was, leende ik bij de Blast in de Ardennen. Daar raakte ik compleet overtuigd van zijn capaciteiten. Op een 29’er is prima te enduroracen. Twee bedenkingen bleven echter overeind: bij een lullige crash boog ik het wiel meteen krom waardoor ik mijn twijfels kreeg over de houdbaarheid van 29’er wielen in erg ruig terrein (bij de TP moesten die wielen wél een week heel blijven) én de Satori deed het goed in Belgische haarspeldbochten, maar hoe goed hij het zou doen in de krappe en extreem technische haarspeldbochten in de Provence, dat bleef een onbeantwoorde vraag.
Uiteindelijk koos ik toch voor een 26’er. Meer keuze in goede banden, sterkere wielen en ‘on the safe side’ als het op die hele moeilijke haarspeldbochten aankwam. Maar nu we bijna een jaar verder zijn, zou ik misschien tóch een andere keuze maken.Het werd een Commencal Meta SX. Een niet-zo-lichte enduro. De keuze viel op de SX vanwege zijn cleane lijnen, slacke en lage frame en een ISCG-mount voor een kettinggeleider. De keuze om niet op zijn 150 millimeter broertje, de Meta AM, te rijden, werd ingegeven door de ontwerper. De AM en SX worden gemaakt van dezelfde buizenset en de frames wegen daardoor nagenoeg even veel, meer reserves voor hetzelfde gewicht dus. In de praktijk bleek de SX een superbetrouwbare metgezel die – uiteraard – afdaalt als de beste, maar ook nog erg goed klimt. Battle-ready (dus met dikke banden en alles erop en eraan) kwam de fiets op 15,1 kilo. Dus absoluut niet licht. Maar binnen het financiële budget dat ik voor mijn fiets beschikbaar had, is het een hele goede en praktische machine geworden.
Ik moet nog even niet vergeten dat ik verreweg de meeste van mijn trainingskilometers hier in Nederland hebafgewerkt op mijn Kona Honzo 29’er hardtail. Eigenlijk heb ik in de aanloop naar de TP véél meer kilometers en tijd op die fiets doorgebracht dan op de Commencal. Ik denk ook dat je niet zou moeten willen om je Nederlandse trainingskilometers op een endurobike af te leggen.
Andere gear
De trouwste begeleider tijdens deze hele fase is een Garmin Edge 800 inclusief hartslagarmband en cadansmeter geweest. Een fiets-gps die meer als trainingscomputer functioneert, maar ook beschikt over hele goede navigatiemogelijkheden. Hij doet wat eigenaardig bij het overdragen van routes vanaf je computer: soms ziet hij de route niet, terwijl je ‘m net in het geheugen hebt geladen. Maar de online opslag en het overzicht van je gereden kilometers op internetplatform Garmin Connect vormen toffe tools om jezelf te motiveren en een oogje op je prestaties te houden.
Verder ben ik, na wat proberen, uitgekomen bij de Osprey Zealot 16 rugzak. Erg praktisch door de gereedschapsrol (met daarin een reservederailleur en derailleurhanger, schakelkabels, kettinglink, multitool, tiewraps, schijfremblokjes, extra tubeless ventiel, minipomp). Mochten er momenten zijn dat je je helm niet op wil hebben, dan kan je hem goed bevestigen en er is nog genoeg ruimte om een regenjas, je kniebeschermers, eten en andere gear op te bergen.
Niet noodzakelijk, maar het maakte mijn leven in het kamp wel makkelijker: een oplaadbare Power Pack van Philips waarmee ik mijn Garmin en telefoon in mijn tent kon opladen. Dus geen gedoe bij het oplaadpunt of in het toiletgebouw, maar ‘s avonds aansluiten en ‘s ochtends opgeladen apparaten. Mijn grootste gear-misser was ook een interessante: door al het trainen ben ik gedurende de zomer aardig wat kilo’s kwijtgeraakt. Mijn gewone broeken zakten al van mijn kont af, maar dat gebeurde ook met mijn fietsshorts. Maar om nu meteen allemaal nieuwe shorts te kopen liep financieel een beetje teveel in de papieren. De te grote broeken zijn de oorzaak van meerdere crashes geweest, omdat de afgezakte shorts achter mijn zadel bleven hangen. Dus het bleek toch het verkeerde item om op te besparen.
Banden
Ik ben een rubbersnob. Er zijn maar weinig dingen aan mijn fiets waar ik zo graag mee experimenteer als met banden. De TP kent grofweg twee soorten terrein. De eerste vijf dagen is het terrein iets meer bosgrond en aarde met een lossere bovenlaag. Hoe dichter je bij de Middellandse Zee komt, hoe meer de ondergrond steniger, harder en ook ‘gemener’ wordt. Mijn strategie werd om de eerste vijf dagen te rijden met een dikke trailband en te eindigen met een downhillband: Continental Rubber Queen 2.4 en voor de laatste twee dagen kreeg ik van Conti een gloednieuwe wedstrijddownhillband, de Projekt Rammstein. Achteraf is dit, op papier, de perfecte bandenkeuze geweest. Maar in de praktijk moest ik wat meer improviseren. Op de tweede dag tordeerde ik mijn voorband omdat ik volgas stuurde én heel hard in de ankers ging. Een rijfout van mijzelf en waarschijnlijk had elke band het hier moeilijk mee gehad. Iets wat ik in de praktijk nog nooit had meegemaakt: het lijkt alsof je een enorme slag in je wiel hebt, maar de slag zit in je band. ‘s Avonds heb ik, zo goed en kwaad als het ging, de band proberen recht te trekken en dag drie heb ik ermee doorgereden. Maar omdat ik de wiebelende band niet vertrouwde, heb ik toch de volgende avond mijn voorband al gewisseld naar de Rammstein. De daaropvolgende dag viel meteen op hoeveel grip die Rammstein bracht voorin mijn fiets. Twee dagen liep alles helemaal volgens schema, tot op dag vijf een paar honderd meter voor de start van de laatste stage van de dag mijn achterband lek sloeg op een superscherp stuk steen. Het was alsof iemand een stanleymes door de wang van de band sneed. Geen enkele band had dat overleefd. Met een stukje plastic, een zogenaamde tireboot, dat ik van een passerende collega kreeg en een binnenband kon ik dat laatste stukje nog prima afmaken. Die had ik eigenlijk zelf in mijn rugzak moeten hebben. De gebruikte Rammstein wisselde ik naar achteren en mijn voorwiel kreeg weer een verse Rammstein. Zo heb ik de laatste twee dagen gereden. Al met al naar volle tevredenheid! De Rammsteins slijten wel sneller, maar Conti maakt daar ook geen geheim van: het zijn échte wedstrijdenbanden waar de Athertons mee rijden en de prioriteit ligt op grip en snelheid, niet op houdbaarheid. Lessen voor de volgende keer: ik zou nog een reserve Rubber Queen meenemen. Misschien wel twee, eventueel zelfs de tubeless versie met dikkere wangen. En misschien toch de slijtvastere variant van de Rammstein.
Cockpit/geometrie/drivetrain
In een vlaag van experimenteerdrang bestelde ik van de Meta SX een XL-frame, terwijl ik eigenlijk op een L pas. De achterliggende ideeën omtrent de Forward Geometry van Mondraker-ontwerper Cesar Rojas hadden me overtuigd, ik wilde een lange fiets met een extreem korte (30 millimeter) Syntace voorbouw. Veel stabiliteit rechtuit en het stuur zit nog net zover bij mijn zadel vandaan als op een L met een 50 millimeter voorbouw. Het nadeel? De fiets is bij obstakels wat minder makkelijk op zijn achterwiel te krijgen, omdat een deel van het gewicht wat verder van de berijder af zit. Maar hier kwamen de push-ups en sit-ups me enorm van pas. Ik was sterk genoeg om zo’n beest van een fiets te berijden en hoe verder de week vorderde, des te meer ik erin kwam en de fiets steeds speelser begon te berijden. De 30 millimeter voorbouw (die dus eigenlijk beter te vergelijken zou zijn met een ‘gewone’ 50 millimeter voorbouw) hing aan een stuur van 76 centimeter. Dat paste me perfect en ik zou het volgende keer meteen weer zo doen.
Na oorspronkelijk de drivetrain als 2×10 te hebben opgebouwd, heb ik op een gegeven moment de boel omgebouwd naar 1×10. Zelfs in zwaardere omstandigheden (harde klimmen, ruige afdalingen) kwam ik daar goed mee weg, mede door al het getrain en het feit dat ik steeds fitter werd. Als ik het met een 32×36-tands verhouding niet kon beklimmen (mijn kleinste verzet), dan moest ik lopen. Maar de deelnemers met een 3×10 set-up waren dan ook aan het lopen. De eerste dagen startte ik nog met een 34-tands kettingblad, op dag vier kwam ik erachter dat een Duitse deelnemer waar ik bijna de hele tijd mee opreed met een 32-tands blad reed. Opeens realiseerde ik me dat ik bezig was met een verpiswedstrijd en dat ik, om mijn krachten beter te sparen, beter kon switchen naar een 32-tands blad (die ik in mijn reistas in het kamp had liggen). Sindsdien rijd ik met een 32-tands blad op die fiets. Soms is het tijd om je ego even opzij te zetten. Ik denk niet dat met een 1×10 set-up rijden voor iedereen geschikt is. Ik ben erg enthousiast over de eenvoud, stilte en ontstane ruimte op je stuur. Aan de linkerkant kon ik de bediening van mijn Rockshox Reverb zadelpen combineren met mijn remmen, zodat er een extreem opgeruimde en cleane cockpit ontstond. Die Reverb was trouwens een dingetje. Ik had per ongeluk, omdat ik het verkeerde flesje had gepakt, de zadelpen ontlucht met de verkeerde olie. Alle rubberen afdichten waren opgezwollen en de Reverb werkte helemaal niet meer. Overleg met SRAM leerde me dat de Reverb ten dode was opgeschreven, op het laatste moment heb ik daarom nog een nieuwe moeten kopen. Een hele stomme en dure fout van mezelf dus.
En dan nu?
Terugkijkend op de TP, zou ik dingen nu anders doen? In het algemeen heb ik het idee dat ik zeker op de goede weg zat. Ik ben niet geheel onverdienstelijk op de 41ste plaats gefinisht. Lager dan ik eerst had gehoopt/gedacht. Maar dat was ook voordat ik ontdekte hoe onwaarschijnlijk hoog het niveau, zelfs bij de niet-pro’s, was. De belangrijkste stap is dat ik mijn voorbereiding zou uitsmeren over twee jaar. Ik denk dat ik nog meer winst had kunnen boeken door meer tijd en ervaring op te doen op technische trails en nog wat meer rust en routine in mezelf had kunnen vinden door meer enduroraces te rijden. Qua training had ik nóg meer intervaltraining kunnen doen. Je hartslag gaat tijdens stages als een jojo op en neer en als de klok gaat lopen, laat je het toerental toch oplopen tot in het rode gebied. Het materiaal heeft het allemaal geweldig gehouden, dus daar is eigenlijk weinig reden tot aanpassingen. De ontwikkelingen gaan verder en ik denk dat de endurobikes met grotere wielen (zelfs 29’ers) over niet al te lange tijd hele goede resultaten gaan neerzetten. Mijn eerste gedachte was dat ik me meteen weer wilde inschrijven. En er duiken wat vergelijkbare events op als de TP. Maar ik ben voor dit jaar op zoek naar een ander soort uitdaging, eentje die wat meer leunt op langetermijn-uithoudingsvermogen. Maar ik ga in 2013 sowieso een paar kleinere enduro-evenementen rijden, waaronder bijvoorbeeld The Blast. Het enduro-virus heeft me volledig in zijn greep!
Training
Antoine Florie – www.harderfietsen.nl – 0654767474 – connect.garmin.com
Gear
www.ridewiththelocals.com/theblast/