29-05-2017 - Nieuws, Wielrenblad, Tips & Tricks

Bochtentechniek

Nu we weten hoe we onze klimprestaties kunnen verbeteren is het tijd om te leren hoe we moeten afdalen. Een belangrijke voorwaarde om goed te dalen is een goede bochttechniek. Het rijden van een bocht is als het maken van een kunstwerk. Je kunt eraan schaven tot je de techniek in perfectie beheerst. Er is bovendien altijd wel een geschikt stuk asfalt in de omgeving te vinden om aan je bochttechniek te werken.  

[tekst] Rozanne Slik
[foto] Ydwer van der Heide 

Voordat je aan de bocht begint is het handig om enkele basisprincipes te kennen. Om in balans te blijven is het aan te raden om het zwaartepunt omlaag te brengen en de druk op het achterwiel te houden. Hoe? Door in de beugels van het stuur te rijden in plaats van met de handen bovenop en achterop het zadel te zitten. De positie van de benen is ook belangrijk. Door het buitenste been naar beneden te drukken zorg je niet alleen voor tegendruk in de bocht, maar voorkom je ook dat het binnenste pedaal de grond raakt en de fiets als het ware lanceert. In deze uitgangspositie kun je met zekerheid aan het stappenplan voor de perfecte bocht beginnen.

Rem voor de bocht begint,

zodat de ingangssnelheid voor de bocht is bepaald. Houdt hierbij rekening met de ondergrond. Ligt er bijvoorbeeld zand, grint of is het wegdek nat? Kies dan voor een lagere snelheid. In de bocht hebben de banden alle grip nodig om rechtop te blijven, als je dan remt is de kans op wegglijden groter. Ben je niet zeker van de bocht, rem dan liever wat harder voordat je instuurt dan dat je moet corrigeren terwijl je stuurt. Na een goede bocht heb je meer snelheid dan voordat je eraan begon. Onthoud: traag erin is snel eruit.

Door de bocht heen kijken.

Het principe is simpel: je rijdt waarnaar je kijkt. Door je niet te focussen op een paar meter voor je voorband, maar ver door de bocht heen te kijken, zal je ook merken dat de bocht minder eng wordt: het eindpunt is altijd in zicht. Het vertrouwen gaat omhoog en dat is wat je nodig hebt. Handelen uit angst zorgt vaak voor ongecontroleerde correcties en daar gaat het mis.

De ideale lijn loopt,

van buiten naar binnen naar buiten. Het moment van insturen kies je door aan de buitenkant van de bocht te rijden, als het mogelijk is vanaf de middenstreep op de weg, en naar de binnenkant van de bocht te kijken. Zie je het rechte stuk weg na de bocht? Dan is het tijd om in te sturen.

Voor je instuurt, 

trek je een denkbeeldige rechte lijn door de bocht heen naar de middenlijn van het rechte stuk. Deze lijn kruist de apex, het punt aan de binnenkant van de bocht waar je de berm net niet raakt. Focus je op dit punt.

Stuur naar de apex toe,

maar fixeer je blik er niet op. Kijk door de bocht verder naar het middelpunt van de rechte weg, het punt waar je naartoe wilt rijden. Hierdoor rijd je vanzelf via de binnenkant naar de buitenkant van de bocht.

Het punt waar je weer kan beginnen met trappen,

ligt meestal na de apex, dus na het punt waar je het dichtst bij de berm rijdt. De fiets ligt dan minder schuin op de weg, waardoor de kans kleiner is dat de je met de crank de grond raakt en de fiets als het ware lanceert in de bocht. Ben je niet helemaal zeker van je zaak, begin dan pas met aanzetten als je weer op de rechte weg rijdt.

In Wielrenblad #1 2016 hebben we bochtentechniek eerder behandeld. In Wielrenblad #2 2017 gaan we nog verder in op het kunstje van (goed) afdalen. Abonneer snel om van alle voordelen te kunnen genieten en ontvang in juni de nieuwste uitgave van Wielrenblad in de bus!

 van