21-11-2022 - Wielrenblad, Leesvoer

Pure snelheid, wat voor sprinter ben jij?

Pure snelheid, wat voor sprinter ben jij? Binnen het wielrennen is er weinig aan te wijzen dat de wielerwereld zo verdeelt als de sprint. De ene renner ziet het als een noodzakelijk kwaad, terwijl de ander het bijna als een kunstvorm beschouwt. Maar wat je er ook van vindt, sprinten is een belangrijk onderdeel van de wielerprestatie.

En dan hebben we het niet alleen over sprintende wedstrijdrenners. Ook menig niet-wedstrijdrenner is te porren voor een sprintje bij het eerstvolgende plaatsnaambordje. Als je er genoeg van hebt om hierbij altijd laatste te worden, moet je er eigenlijk achter komen wat voor sprinter jij bent. Want met die kennis kan je de sprint proberen naar je hand te zetten en wel een keer als eerste dat blauwe bordje passeren.

Voordat we de verschillende type sprinters op een rij zetten, eerst nog even kort wat sprinten precies inhoudt. Sprinten draait namelijk om snelheid, niet om vermogen. Vermogen is het middel om een hoge snelheid te bereiken, maar dat geldt ook voor een laag gewicht, een lage rolweerstand en goede aerodynamica. Daarnaast is het vermogen dat je kan leveren niet alleen afhankelijk van de kracht, maar ook van de snelheid waarmee je de pedalen ronddraait. Op een hele hoge trapfrequentie nog je kracht kwijt kunnen vereist een hele goede coördinatie.

Snelle spiervezels

Vermogen, kracht, een lager gewicht en coördinatie zijn door training natuurlijk allemaal te beïnvloeden. Maar de mate waarin is helaas slechts beperkt. Een gevleugelde uitspraak onder inspanningsfysiologen is dan ook: van een sprinter is een aardige klimmer te maken, maar van een klimmer nooit een sprinter (ik raad je aan een borrel met inspanningsfysiologen gerust links te laten liggen, maar dat terzijde). Dit heeft er mee te maken dat een echte sprinter over een flinke hoeveelheid aangeboren snelle spiervezels (type 2) moet beschikken. Maar zelfs als je die hebt zal je ze nog steeds moeten trainen. Het is niet zo dat een baansprinter niet met zijn sport bezig hoeft te zijn. Maar zou een type klimmer hetzelfde trainingsregime volgen met veel krachttraining en specifieke sprinttraining, dan is de verbetering slechts zeer beperkt.

Om een sprint te kunnen winnen moet je vooral weten wat voor type sprinter jij bent, maar vergeet vooral ook niet de concurrentie te monsteren. Je moet weten tegen wie je het opneemt. Op die manier kan je proberen de omstandigheden naar je hand te zetten. Moet je heel vroeg de sprint aangaan op een hoge snelheid of juist lang wachten en het liefst vanuit een lage snelheid beginnen; sprinten is voor een heel groot deel tactiek. Benieuwd welke tactiek voor jou het beste werkt? Hieronder zes type sprinters, inclusief het strijkijzer, op een rij.

De machtssprinter

Dit is de meest pure vorm van een sprinter. Deze sprinter beschikt over zeer veel snelle spiervezels en is niet per se de lichtste van het peloton. Deze sprinter haalt een heel hoog absoluut piekvermogen in de eerste drie tot zes seconden van een sprint en daarna is het vooral zaak het verval te beperken. Voor dit type sprinter moet een sprint niet langer duren dan twaalf tot vijftien seconden. Hoewel dit type niet de lichtste is, is voor hem of haar een sprint tegen twee à drie procent bergop ideaal. Dan liggen de snelheden namelijk ietsje lager en is het grotere frontale oppervlak geen probleem. Daarnaast is een weg die licht bergop loopt ideaal om goed het vermogen kwijt te kunnen.

De aerosprinter

Dit type sprinter heeft niet het hoogste absolute piekvermogen, maar met een laag gewicht wel een heel hoog relatief piekvermogen. Met een lager gewicht is deze sprinter over de eerste meters tenminste even snel of zelfs nog sneller dan de machtssprinter. Het echte verschil maakt deze sprinter bij hele hoge snelheden wanneer hij of zij uit de wind komt. Vergeleken met de machtssprinter is de aerodynamica beter, waardoor de aerosprinter bij hele hoge snelheden minder snel stilvalt. Deze sprinter wordt vanwege een klein gestalte in de eerste jaren van zijn of haar carrière vaak onterecht voor klimmer aangezien. Hierdoor komen dit type sprinter soms niet aan de oppervlakte van het profpeloton.

De vals-trage sprinter

Dit is een type sprinter waarvan je op het eerste gezicht niet verwacht de sprint te verliezen: deze sprinter is namelijk helemaal niet zo explosief. Het piekvermogen en de versnelling op de eerste meters liggen namelijk lang niet zo hoog als bij de machtssprinter of de aerosprinter, maar het gebrek aan verval zorgt ervoor dat hij of zij de sprint lang kan volhouden. Dit type wil daarom de sprint vooral zo langmogelijk maken, omdat ze in een korte sprint altijd verliezen van de explosievere sprinters. Deze sprinters beschikken vaak over relatief veel tussentype 2a-spiervezels. Deze houden het midden tussen pure duur (type 1) en snelle (2b) spiervezels.

De snelheidssprinter

Dit is een sprinter die het vooral van zijn of haar coördinatie moet hebben. Baansprinters op de duur onderdelen als het omnium of puntenkoers kunnen dit bijvoorbeeld heel goed. Als geen ander kunnen ze op dezelfde versnelling met een heel hoog been tempo door versnellen. Ook wanneer iedereen in een sprint tegen de topsnelheid aan zit op het maximale verzet, kan deze sprinter door nog een keer de cadans te verhogen blijven versnellen.

De puncheur

Deze sprinter is eigenlijk vooral een klimmer. Maar dan wel een klimmer voor het korte steile klimwerk tot maximaal zo’n vijf minuten. Hiervoor heeft deze klimmer een hoog relatief vermogen (watt per kilogram) en een flinke versnelling bergop in huis. Op het vlakke sprinten tegen de bovenstaande sprinters is hij of zij kansloos en zelfs een lang viaduct zal niet genoeg zijn. Maar zet ze in de Ardennen neer en ze zijn helemaal in hun element.

Het strijkijzer

De anti-sprinter noemen we ook wel het strijkijzer. De sprinter die eigenlijk bijna alleen maar over type 1-vezels beschikt en het trainen van de type 2-vezels helemaal links laat liggen, zal in iedere sprint kansloos zijn. De enige optie die deze wielrenner heeft tegenover het echte sprintgeweld is in de eerste plaats zorgen dat de koers voor de finale zwaar genoeg is. Eerst moet de concurrentie al flink zijn uitgeput. De sprinters met veel type2-vezels, die sterk afhankelijk zijn van de koolhydraatvoorraad, moeten deze voorraad al flink hebben aangesproken. Als dat gelukt is, is het daarna nog eens zaak proberen solo aan te komen. Geen makkelijke opgave dus.

Zoals uitgelegd, heeft hoe goed je kan worden in sprinten of wat voortype sprinter je bent uiteindelijk veel te maken met aanleg. Desalniettemin zal je met veel aanleg, maar geen enkele sprinttraining nooit een sprinter worden. Ook zonder al te veel aanleg heeft het nog steeds zin om je sprint te trainen. Vanzelfsprekend word je beter in sprinten, maar daarnaast train je ook al je spiervezels met een maximale krachtsinspanning, de coördinatie van de trapbeweging en je fietscontrole. Trainen op sprinten heeft dus veel meer voordelen dan alleen de eerste worden bij het volgende plaatsnaambordje. Doe er je voordeel mee!

Tekst: Jim van der Berg
Foto’s: Joris Knapen


Dit artikel komt uit het magazine Wielrenblad #3 2022. Dit magazine is nog steeds los te bestellen in onze webshop, klik hier voor de webshop. Wil je meer wielrennieuws, Tips & Tricks, leesvoer en de laatste magazines kijk op Ridersguide.nl. Wil je altijd up-to-date blijven? Klik dan nu hier en word abonnee van Wielrenblad en volg ons op Facebook en Instagram!

 van