Route: Enkeltje Utrecht – Amsterdam
Toeren langs de oevers van Randstedelijke rivieren
Het leven is een feest, maar je moet zelf de slingers ophangen. Dat doe ik vandaag. Ik neem de fiets vanuit Utrecht langs de Vecht, Holendrecht en Angstel, om aan de hand van de Amstel onze hoofdstad binnen te rijden. En dat is altijd weer een bijzondere ervaring.
Tekst: Eric Voncken / Beeld: Wouter Roosenboom
Het is herfst en daar heb ik me op gekleed. De zon smeekt mij om mijn beenstukken uit te doen, maar ik denk er niet over, want het is fris. Ik start op het Domplein, aan de voet van de bekendste toren van Nederland. Een onmetelijke massa van natuur- en baksteen omringt mij als ik tussen zijn benen door richting Oudegracht rijd. Ik sla rechtsaf, de Vismarkt op, en slalom tussen het slenterende kooppubliek door. Ik passeer de Winkel van Sinkel met zijn kariatiden, stadskasteel Oudaen en de katholieke Sint-Augustinuskerk, alsof ik deelneem aan een spoedcursus klassieke architectuur. Bij het Nijntjepleintje verlaat ik het centrum.
De Vecht verwelkomt mij op een kruispunt van grachten. Ik rijd noordwaarts langs de Bemuurde Weerd, waar ’s zomers de studenten hun ijsjes van Il Molino weglikken in het licht van een laagstaande avondzon. Ik volg het water, waarvan ik zo nu en dan gescheiden word door een rij huizen, en kom uit bij het Zandpad. Hier kwamen tot voor kort de beste prostituees van Nederland aan de kost, zo wordt gefluisterd. Ik heb zelf nooit de proef op de som genomen, brave burgerman als ik ben.
Ode
De stad ligt nu achter me en ik ga op in het landelijke landschap. Bosschages verhullen villa’s, de bomen hebben hun bladerkleur aangepast op mijn blauwgele Colnago Art Decor. Ik kocht hem één maat te groot en dat is ie nog steeds, maar deze fiets heeft zoveel karakter dat ik er niet over peins om hem in te ruilen voor een ander. Hij manoeuvreert ook zo lekker. Met de verouderde Dura-Ace heb ik nooit problemen gehad. Ik peddel naar het eerste gehucht, Oud-Zuilen, waar slot Zuylen herinnert aan de beroemde schrijfster Belle van Zuylen, die in de achttiende eeuw al verklaarde ‘geen talent te hebben voor ondergeschiktheid’. Het is verleidelijk om nu al het terras op te zoeken bij het naar haar vernoemde restaurant, maar dat is me mijn eer te na. Als ik een klok had op mijn stuur, dan waren daar nu nog geen vijf kilometers in opgeslagen.
Het is heerlijk om het water als gids te hebben. Voorbij Oud-Zuilen zie ik molens en oude villa’s, op het water dobberen sloepen en zwanen. Langs de kant lonken de reigers. De temperatuur loopt op. Ik schakel naar een zwaarder verzet en zet druk op de pedalen. Het bermgras staat ijzig stil, de wind roert zich niet. Aan de overzijde schieten moderne appartementencomplexen voorbij. Dit is Maarssen. Ik houd de benen stil. Fietsen langs de Vecht betekent fietsen van dorp naar dorp, het een nog charmanter dan het ander. De Vechtstreek grenst aan het Gooi, dus geld is hier ook. Dat was er vierhonderd jaar geleden al, toen onze handelsschepen wereldwijde bekendheid genoten. Amsterdam dijde in een tijdsbestek van een vijftigtal jaren uit van provinciestad tot metropool en zijn puissant rijke handelsfamilies zochten al snel naar locaties voor buitenverblijven. Omdat alles wat zij ten westen van Amsterdam probeerden neer te zetten jammerlijk verdween in het Hollandse veen, bouwde deze nouveau riche van de zeventiende eeuw zijn villa’s en buitenhuizen hier, langs de Vecht. De tocht is één lange ode aan de Nederlandse ondernemersgeest.
Naar voren geschoven pionnen
Weer laat ik het centrum achter me. Bij slot Goudestein springt een woonhuis in het oog met aan de voorzijde een prachtig vergulde lantaarn. Zonder twijfel een oud koetshuis en nu een peperduur optrekje voor een gelukkige ondernemer of erfgenaam.
Via de Diependaalsedijk gaat het weer naar het Zandpad, dat geduldig op mij heeft gewacht. Langs deze oever trokken paarden en mensen honderden jaren lang grote vrachtschepen van Utrecht naar Muiden en omgekeerd. Wie mij ook verwelkomen, zijn de theekoepels, die het zeventiende-eeuwse buitenleven zo tastbaar maken. Als naar voren geschoven pionnen kijken zij reikhalzend uit naar passanten zoals ik. Veel fietsers kom ik vandaag niet tegen. In de weekenden is dat wel anders. Dan zoekt half fietsend Utrecht de waterkant op. En allemaal kijken zij even op als aan de overkant van de Vecht het imposante Nyenrode verrijst. Het klassieke boothuis van de Nyenrodense roeivereniging houdt haar deuren gesloten. De studenten zitten in hun collegebanken of liggen nog in hun nest. Rechts heeft het coulisselandschap plaatsgemaakt voor een panorama: het polderlandschap strekt zich uit tot aan de Utrechtse Heuvelrug. In de verte tekent zich een donker dennenbos af.
Ook al ken ik dit traject als mijn broekzak, toch is er altijd weer iets nieuws te ontdekken: een doorkijkje in een tuin, een villa die eerder niet in het oog was gesprongen. Soms vergeet je dat je sportief bezig bent. Vooruit, nog maar een keer op de trappers gaan staan. Met pakweg veertig per uur vlieg ik voorbij de ophaalbrug van Breukelen, schakel naar de 52 en slinger mijn weg door de luwte van het beboomde Zandpad, richting Loenen aan de Vecht. Bij de Mijndense Sluis, die de Vecht met de Loosdrechtse Plassen verbindt, sta ik kort voor een open brug. Daarna volg ik bij Loenen het Oud Over. Prachtige klassieke villa’s staan in slagorde aan weerszijden van de weg.
De Angstel
Bij de Brugstraat sla ik linksaf en steek ik de Vecht voor de eerste en enige keer over. De markante toren van de Grote Kerk toont gelijkenissen met de Domtoren in Utrecht. Ik peddel verder langs nieuwbouwwijken. De Rijksstraatweg brengt me naar de Provincialeweg, die mij over het Amsterdam-Rijnkanaal zet.
Aan de overzijde wacht de Angstel. Bij Loenersloot springt een prachtige pagode in het oog, die met zijn geelblauwe dak lijkt te knipogen naar mijn Colnago. Bij Baambrugge steek ik het water over. Tot aan Abcoude ga ik mee in een bochtig ritme van water, weiland en loom kauwende koeien. Links en rechts lopen de sloten, geometrische patronen tekenend in het grasland.
In Abcoude lijkt voor het eerst de Amsterdamse bravoure in de lucht te hangen. Fraai opgemaakte bakkerswinkels proberen mij van mijn fiets te lokken, maar ik blijf moeiteloos in het zadel zitten. Ik ga rond het kerkplein, steek links een bruggetje over en verlaat Abcoude langs een sluiproute, de Meerweg, om uit te komen bij het Abcoudermeer, een plas van nog geen honderd meter doorsnee. Aan de andere zijde begint de Holendrecht, voorloper van de Amstel. Ik steek onder de negenbaanse A2 door en ruik het einddoel van mijn reis. De Arena in de verte kondigt de nabijheid van de hoofdstad aan.
Gezeten op een troon
Geen oever is hetzelfde. Daar waar de Vecht zich nog door een stevige bedding lijkt te wringen, is het hier veen dat de klok slaat. De Holendrecht lijkt uit het landschap omhoog te komen, alsof hij, gezeten op een troon, met die typisch Amsterdamse bravoure neerkijkt op het omringende landschap. Yuppen pruttelen voorbij in sloepen die prachtig in de lak zijn gezet. Ik breng de gang er weer in en bij restaurant De Voetangel keur ik het terras geen blik waardig. Links ligt nu de Rondehoep, een wielvormige waaier van kaarsrechte sloten die samenkomen in een weidevogelgebied. Met zijn duizend jaar oud is dit een parel voor de Hollandse cultuurhistorie en voor Amsterdamse wielrenners een fraai trainingsrondje.
Langs de Rondehoep Oost raas ik naar Ouderkerk aan de Amstel. Bij restaurant De Oude Smidse steek ik de Kerkbrug over. De Amstelkerk ziet het vanachter zijn omheining allemaal goedkeurend aan. Ik schiet linksaf de Dorpsstraat in, richting noorden. Bij de Oranjebaan bereik ik eindelijk de waterkant van de Amstel. Ik draai naar rechts en volg zijn westelijke oever. Prachtige zeventiende-eeuwse optrekjes passeren aan de linkerkant. Ik heb er geen oog voor, want voor ik Amsterdam zo binnenrijd, wil ik de kuiten nog een keer goed testen. Ik kom uit het zadel en zoek een cadans op het buitenblad. De weg waaiert van links naar rechts, maar houdt de rivierloop in zijn greep. Ik zet nog één keer aan voordat ik de laatste rechte lijn inga, richting de brugpijlers van de A10, bewaker van de zuidgrens van onze hoofdstad. Ik passeer twee, drie fietsers als ik met een laatste zwieper onder de snelweg doorschiet.
Icoon
De Amstel heeft mij de stad binnengeleid. Samen met een boot van de Amsterdamse roeivereniging bol ik uit en neem ik het stadse leven in me op. Ik zie studenten in het gras liggen met hun schoenen uit. Het is warm. Straks gaan de beenstukken er toch aan moeten geloven. Genoegzaam speel ik met de pedalen, de inspanning is geleverd, de weldaad van de welverdiende rust mag nu de overhand nemen. Een groene zoom omgeeft de eerste woonwijken. Ik volg de Amsteldijk tot voorbij de Berlagebrug. Het Amstelhotel en Theater Carré baden statig in de herfstzon. Ik draai de Stadhouderskade op. Ter hoogte van de Heineken-brouwerij ontwijk ik Japanse en Britse toeristen, die niet weten waar een fietspad voor dient.
Hoe de wereld in twee uur fietsen kan veranderen, ondervind ik hier aan den lijve. Het grootstedelijke Amsterdam, venster op de wereld, doet in niets denken aan de provinciale charme van Utrecht, door zijn bewoners niet voor niets ‘het grote dorp’ genoemd. Ik laat het biertje staan, want nog geen vijfhonderd meter verderop wacht mijn einddoel. Als de Nederlandse fietscultuur één icoon zou moeten kiezen, een gemeenplaats waarin zijn aard bestorven ligt, dan is het de fietsdoorgang van het Rijksmuseum. Wel of geen Nachtwacht, koppig en brutaal baant het Amsterdamse rijwiel zich een weg dwars door het hoogtepunt van ons culturele erfgoed. Aan de andere kant wacht een fel wit licht en daarachter het Museumplein. Daar moet ik toch wel ergens zo’n biertje kunnen krijgen?
Download hier het GPX-bestand, zodat jij deze route (Fietsroute: Utrecht – Amsterdam) kan fietsen.*
*Wij hebben helaas geen GPX-bestand van de hierboven beschreven route, wel hebben wij een vergelijkbare opgezocht in de buurt. Deze is hierboven te downloaden