21-01-2020 - Wielrenblad, Leesvoer

Wielerverhaal Matthias

Matthias groeide op in een hotel dat omringd was door bergen. Hij haatte ze, die bergen, die grote klompen opgestroopte aardkorst die hem het zicht op de horizon ontnamen. Maar wat hij nog veel meer haatte waren de mensen die erdoor werden aangetrokken.

In de winter waren er de skiërs. Irritante, veel te vrolijke gasten, maar dat was nog niets vergeleken met de wielrenners die in de zomermaanden het hotel overspoelden. Hij kreeg de rillingen van die vreselijke lui. Vanwege de onsmakelijke wijze waarop ze hun ontbijt degradeerden tot een dwangmatige tankbeurt. Vanwege de kleding waarmee ze schaamteloos door de gangen van het hotel paradeerden: te strak, vloekend met hun vormloze lijven en na een paar dagen fietsen, ruikend als een vergeten vaatdoekje uit een hoekje van de keuken. Waar hij vooral van walgde, was hun overdreven enthousiasme. De manier waarop ze van de berglucht snoven wanneer ze vroeg in de morgen in zijn spoor de mist in fietsten. De manier waarop ze over de omgeving praatten. Vooral wanneer ze zojuist een col hadden bedwongen. Sommigen raakten zelfs geëmotioneerd. Ze prezen de omgeving alsof het een paradijs was. Matthias kon het maar zelden opbrengen om op hun enthousiasme te reageren.

Dat het hotel van Matthias’ vader in zwang was bij wielrenners was geen toeval. In de vroege jaren ‘80 had Matthias’ vader, Rudy, een lange magere kerel met een koperkleurige snor, in de gaten gekregen dat er iets moest gebeuren wilde hij het familiehotel, dat in een eeuwenlange estafette van vader op zoon was overgedragen, redden van een faillissement. Moderniseren, maar vooral specialiseren bleek het devies. Bijgevolg werd het eeuwenoude hotel omgeturnd tot fietshotel. Aanvankelijk werd Rudy uitgelachen. En dat niet alleen; de oeroude en zeer sjieke clientèle – vaak deel uitmakend van rijke families, wortelend in een verguld verleden en door de voorouders van Rudy nederig op het schild gehesen – haakte verontwaardigd af. Het vernieuwde hotel werd overspoeld door volkse lui en verloor in een rap tempo haar tijdloze grandeur.

Rudy bood zijn klanten een soort all-in pakket. Tegenwoordig een beproefd concept, maar in die dagen was het een noviteit. Overdag werd er onder begeleiding van Rudy, en later ook onder begeleiding van Matthias, zijn enige zoon en dus ook zijn logische opvolger, door de bergen gefietst. Rudy leidde zijn klanten naar de parels van de streek. Eenmaal thuis deden de gasten zich tegoed aan het buffet dat tijdens hun aanwezigheid was bereid. Soms, bij de aanblik van de zwerm hongerige renners die de ooit zo deftige eetzaal als sprinkhanen bestormden, twijfelde Rudy of hij er goed aan had gedaan het karakter van het hotel zoveel geweld aan te doen. Dan voelde het alsof hij het hotel verraden had. Of eigenlijk: alsof hij zijn voorouders verraden had. De dikke bankrekening aan het einde van de maand, suste echter alweer rap zijn geweten.

Ideaalbeeld

Toen Matthias 12 jaar oud werd, kreeg hij zijn eerste fiets. Dat klinkt leuker dan dat het was. Feitelijk was de fiets een stuk gereedschap waarmee Matthias op zijn verantwoordelijkheden werd gewezen. Het was een prachtige fiets, dat moet gezegd, maar voor Matthias had het gevaarte geen andere betekenis dan een bezem of een dweil, de gereedschappen waarmee hij tot dan toe zijn bijdrage aan het hotel geleverd had. In de jaren die volgden probeerde Rudy in ieder geval eenmaal per week met Matthias op pad te gaan. Hij leidde zijn zoon naar de allermooiste plekken van het gebergte, maar leerde hem ook hoe hij banden moest wisselen, een kapotte spaak of een ketting moest repareren en hoe hij met uitgeputte fietsers om moest gaan. Matthias fietste goed, hij had duidelijk talent, maar niet zelden maakte Rudy zich zorgen om het gesloten karakter van zijn zoon. Dat dat ook kon liggen aan het feit dat Matthias niet zo ontzettend veel van fietsen hield, was geen gedachte waarvoor Rudy open stond. Net zoals Rudy geen enkele ruimte bood aan het idee dat Matthias het liefst de eeuwenlange keten van hotelopvolging zou willen breken. Rudy zijn leven was gefundeerd op een aantal onwrikbare zekerheden. Hij leefde in de bergen, stond altijd klaar voor zijn gasten en op een dag zou hij dat stokje overdragen aan zijn zoon. Zo zou het gaan en niet anders.

Het is overigens niet zo dat Matthias per se een hekel aan fietsen had. Hij hield er gewoon niet van om tegen bergen op te fietsen. Het fietsen tegen bergen frustreerde hem. Een gevoel alsof hij werd tegengewerkt door een ongrijpbare macht. Bij voorkeur reed hij over vlakke wegen. Op de spaarzame plaatsen in het dal waar het asfalt volstrekt horizontaal door de rotsige bodem sneed, genoot Matthias van het gemak waarmee hij fietste. Soms wanneer een toerist, happend naar lucht, over de schoonheid van de streek begon te reutelen, vroeg Matthias hem naar de streek vanwaar hij kwam. Meestal volgde dan een verhaal over een volstrekt vlak land, een land dat vrijwel meteen door de verteller werd afgedaan als saai en weinig uitdagend, maar waarover Matthias van alles wilde weten. Van al die vergaarde kennis bouwde Matthias een beeld. Een ideaalbeeld dat gekleurd werd door fantasie, maar vooral door een verlangen. Een verlangen dat steeds sterker werd en dat hem er steeds nadrukkelijker toe bewoog de bergen, maar zeker ook zijn vastgespijkerde toekomstbeeld, te verlaten en zich te vestigen in een land waar wegen, geen enkele uitgezonderd, nog vlakker waren dan een landingsbaan.

Polder

Vanzelfsprekend was hier sprake van een proces. Een aantal jaren verstreek, vol van frustratie en verlangen, maar ook van onderzoek. Ondanks die geleidelijkheid kwam het moment dat Matthias er daadwerkelijk van tussen muisde behoorlijk onverwacht. Het begon allemaal met een fietstocht die hij met een groep redelijk getrainde fietsers had gemaakt. Een van hen, een behoorlijk grote man, niet dik, maar stevig, loste voortdurend wanneer de weg ook maar een beetje begon te stijgen. Op de spaarzame vlakke wegen door het dal reed hij echter harder dan de rest.

Boven op een berg, na een moeizame klim waarbij Matthias ervoor gekozen had bij de man te blijven, raakten ze in gesprek. ‘Waarom vindt u het eigenlijk leuk om tegen bergen op te fietsen?’ vroeg Matthias. Ze stonden een paar meter van de groep waarvan de meeste leden meer oog hadden voor elkaars materiaal dan voor het prachtige dal dat aan hun voeten lag. ‘Nou ja, dat zie je toch’ zei de man, terwijl hij met zijn rechterhand een halve cirkel maakte over de vlakte waarop schapen graasden, van deze afstand bijna niet te onderscheiden van de rotsblokken die daar eeuwen geleden door gletsjerijs lukraak waren neergelegd. In de verte staken spierwitte bergtoppen scherp af tegen een helderblauwe hemel. Een paar 100 meter onder hen kropen wielrenners als mieren over de weg die slingerend uit de rotsen was gehakt. ‘Weet niet’ mompelde Matthias, ’t is gewoon mijn werk, dit, meer niet, denk ik.’ ‘Maar je ziet toch hoe prachtig het hier is!’ zei de man. Onwillekeurig was hij harder gaan praten. ‘Weet niet’ herhaalde Matthias. ‘Ik vind het niet echt bijzonder’. ‘Echt niet? Daar kan ik mij echt helemaal niets bij voorstellen’. De man sloot zijn ogen. Hij genoot zichtbaar van de warmte op zijn gezicht. Daarna zoog hij zijn longen vol met de lucht die hier op deze hoogte, ondanks de warmte van de zon, dun en koud was. ‘En bij u thuis dan?’ vroeg Matthias. ‘Vind u het daar dan ook zo mooi?’ De man opende zijn ogen, keek Matthias even aan en zei: ‘Nee, nou ja, het is er wel mooi, maar weet je, ik woon midden in de polder, alles vlak weet je wel, saai eigenlijk, het is er zo anders dan hier, niet met elkaar te vergelijken.’ ‘Helemaal vlak? Ik bedoel: helemaal nergens een berg?’ ‘Nee, helemaal nergens een berg. Het land waar ik woon is gemaakt op de bodem van de zee. Het enige waarvoor je moet klimmen is om op de dijken te komen die het land omringen. Voor de rest is het er vlakker dan jij je voorstellen kunt.’

Liefs, Matthias

Eenmaal terug in het hotel startte Matthias de computer in zijn vaders keurige kantoor. In het grote klantenbestand vond hij als snel de gegevens van de man. Hij kwam uit Nederland, maar dat had hij inmiddels ook al van de man zelf vernomen. Wat hij nog niet wist, was waar precies in Nederland de man dan woonde. Op basis van de verhalen die hij door de jaren heen had vergaard, stelde hij zich Nederland voor als een soort van uitgestrekt gazon dat doorkruist werd door kaarsrechte wegen. De man bleek in een dorp te wonen waarvan Matthias de naam alleen met de groots mogelijke moeite uit kon spreken: Swifterbant.

Kopiëren, plakken in google, afbeeldingen aanklikken en zoek: Matthias zag afbeeldingen van een dorp dat net zo geordend was als het leven van zijn vader. Hij breidde zijn zoekopdracht uit: ‘Swifterbant Umwelt.’ In beeld verschenen foto’s van een land dat zo volmaakt vlak was dat het Matthias de adem benam. Dat hij nu op eenzelfde manier naar de foto’s keek als dat de renners uit het hotel van een wijds uitzicht genoten, kon hij niet meer bedenken. Daarvoor was het gevoel te overweldigend, te groot. Matthias wiste zijn zoeksporen, sloot de computer af en wist wat hem te doen stond. De volgende nacht vertrok hij. Hij liet een brief achter. Het was geen definitief afscheid; hij moest uitvinden wat hij met zijn leven wou. ‘Zoek mij niet. Laat me maar even. Liefs, Matthias.’

Ongeveer 80 kilometer fietsen scheidde Matthias van het station in de stad vanwaar een trein hem naar het noorden zou brengen. Het was een prachtige nacht. De hemel was bepoederd met sterren, zo af en toe piepte de maan achter de bergtoppen vandaan. Matthias bekeek de omgeving zoals een kantoormedewerker nog eenmaal zijn werkplek bekijkt vlak voordat hij op vakantie gaat. Hij trok de deur in het slot, maar werd dan, de deurkruk nog in zijn handen, bevangen door twijfel. Het was een emotie die hem overviel. Heel in de verte vervloeiden de hoogste bergen met de hemel, mysterieus en machtig zwijgend vroegen ze hem waar hij in hemelsnaam mee bezig was. Hij haatte ze, die bergen, hij haatte die bergen, hij haatte ze, hij haatte ze, een mantra dat zijn twijfel moest bedwingen en die hem de kracht moest geven door te fietsen, weg uit de streek die hij nog niet eerder in zijn leven verlaten had.

 van