22-01-2020 - Wielrenblad, Nieuws, Leesvoer

Wielerverhaal Oerkracht

Peter hing languit op de bank, in het hoekje, de plek die in de afgelopen maanden naar zijn lichaam was gevormd. Zijn lichaam dat veranderd was. Sinds het kleine wonder in zijn armen lag, deed niets anders er meer toe. Fietsen was iets uit een vorig leven, een verspilling van zijn tijd. Vader zijn; dat was nu zijn taak. Een taak met consequenties, maar die nam hij maar al te graag voor lief.

Later, toen de euforie van het beginnende vaderschap kraakte onder een gekmakende opeenvolging van slapeloze nachten, verbrokkelde dat plichtsbesef. Chronische vermoeidheid, ontwenning en het ongemak jezelf in een wielerpak een soort van worst te voelen, weerhielden hem ervan weer eens lekker op pad te gaan. Regelmatig bekeek hij zijn spiegelbeeld. Het was alsof de omvang van zijn benen omhoog gekropen was. Alsof hij de zwangerschap van zijn lief had doorgezet. Zijn lief die er voor het eerst sinds de bevalling met een paar vriendinnen weer eens op uit getrokken was. Ze had de zorg voor het kind blindelings aan hem toe vertrouwd. Tegen haar vriendinnen vertelde ze wat een toegewijde papa hij was. ‘Ga maar lekker schat’, had Peter gezegd, ‘wij redden het hier wel’.

Het kind sliep, het huis was aan kant, op tafel, naast een leeg flesje bier, stond een babyflesje, een klein bodempje melk, voor de rest had ze keurig gedronken. ‘Keurig gedronken’, appte Peter. Met een foto van het babyflesje en dat van hem ernaast, grappig. Hij keek een paar keer op zijn scherm, verveeld, wachtend op de twee blauwe vinkjes, de voorbode van een boodschap terug, waarschijnlijk iets liefs. Op de televisie reed een wielrenster. Ze reed helemaal alleen door een landschap dat net zo grauw en nat was als de straat voor zijn huis. Ze was zo mager dat ze wel drie keer in Peter paste. Haar blik ging schuil achter een heel grote bril. Op meer dan 100 kilometer voor de streep had ze het peloton vaarwel gezegd. Achter haar reed een klein groepje vrouwen in een jacht zonder overtuiging. Met de kilometer groeide het besef dat de vrouw voorop over enige tijd voor het eerst in haar leven tot wereldkampioen zou worden gekroond. Peter bewonderde haar. Om haar ongelooflijke doorzettingsvermogen, maar hij voelde ook iets van spijt. De kracht van de vrouw contrasteerde pijnlijk met zijn verval. En soms voelde hij zomaar opeens een vlaag van mededogen. De vrouw zag er zo ontzettend kwetsbaar uit. Ze had haar leven in dienst van de fiets geplaatst. Daar had ze alles voor over. De afgelopen maanden had hij ervaren hoe dat was; ergens vol en zonder enige reserve voor gaan. Totale overgave. Dat was krachtig, misschien was het wel een soort van oerkracht. Maar die totale overgave maakte je ook kwetsbaar. Vooral omdat er geen vangnet was. Wat blijft er over wanneer datgene waarvoor je leeft, verdwijnt? Dwars door haar kracht zag hij die kwetsbaarheid. Daarin voelde hij zich met haar verbonden. Een gevoel dat hem tegelijkertijd heel onrustig maakte, omdat het hem meer dan ooit deed verlangen naar zijn fiets. Een verlangen dat botste met zijn plichtsbesef, dat wrong met zijn totale overgave. Hij pakte nog maar een biertje.

Kippendijen

’s Avonds laat – het kind sliep –stond Peter minutenlang voor de spiegel. Hij keek alsof hij een schade taxeerde. Opeens kwam hij in beweging. Hij stapte in de badkuip, smeerde zijn benen in met schuim en pakte een nieuw mes. Drie kwartier later was de klus geklaard. Hij ging opnieuw voor de spiegel staan. En opnieuw beviel het hem niet wat hij zag. Zijn benen waren een soort van rauwe kipfilets. Hij trok zijn wielerkleding aan. Daar werd het niet heel veel beter van. Peter wist dat er maar een manier was om het tij te keren: hij moest gaan fietsen.

De volgende morgen vroeg, na opnieuw een beroerde nacht, hing hij zijn fietskarretje achter zijn fiets. Het fietskarretje dat hij vlak voordat hij vader werd via Marktplaats op de kop had getikt. Hij ging er toen vanuit dat hij het heel vaak zou gaan gebruiken. Van een foto van het kind in het karretje voor zijn lief zag hij maar af. De andere geappte foto’s had ze trouwens ook nog steeds niet gezien. Of misschien wilde ze de foto’s niet zien? Peter had niet de energie om zich daarover ook nog eens druk te maken.

Tijdens het ontbijt keek Peter naar de televisie. Opnieuw reden er renners door het beeld. De mannenwedstrijd van het WK wielrennen was nog maar net in gang geschoten. Het weer dat het peloton teisterde, was misschien nog wel slechter dan dat van de dag ervoor. Peter keek naar buiten. Hij zag een grijze, door regenstriemen op het raam vervormde, wereld. Kromgetrokken bomen, niemand op straat, de lamp boven de eettafel brandde nog altijd. Maar Peter dacht aan de vrouw die misschien wel in haar regenboogtrui geslapen had. De vrouw die dwars door alle denkbare muren had gefietst. De vrouw die waarschijnlijk niet maalde om slecht weer. De vrouw die de hele nacht door zijn hoofd had gespookt, niet zoals andere vrouwen dat soms deden, maar platonisch, een bondgenoot, of beter gezegd een leermeester die hem tot de orde geroepen had. Peter was een gehoorzaam mens.

Naar buiten

Even later fietste een gestalte, kromgebogen over het stuur van zijn fiets, de wijde wereld in. Achter in het wagentje lag een kind. Een kind dat nergens om had gevraagd en dat zich maar had te voegen in de oprispingen van de vader. Peter trapte. De machinerie was weer in gang geslingerd. Het kraakte en piepte nog een beetje, het ging natuurlijk niet meteen van harte allemaal, maar hij fietste weer. Het was alsof hij nooit was afgestapt. Wat nou trainen, jubelde Peter; ik heb gewoon talent! Vijf minuten later verliet hij het uitgestorven dorp. In het wagentje was alles stil. Alles rustig, dacht Peter, wij kunnen dit. De ene liefde sluit de ander niet uit. Normaal gesproken sliep het kind elke ochtend ruim twee uur. Een ritme als een Zwitsers uurwerk, behalve in de nacht, maar nu hij weer aan het sporten was geslagen, zou Peter daar ook beter mee om kunnen gaan. Een sterke geest in een sterk lichaam, dat idee. En mocht het kind onverhoopt toch eerder wakker worden, dan was er gewoon een flinke fles, warm gehouden in een dikke laag zilverfolie, en een paar koekjes, als extraatje, het was immers een heel speciale dag.

Eenmaal buiten het dorp keerde het tij. De wind rolde wreed over de velden. Soms rukte ze vervaarlijk aan het wagentje. Handen aan het stuur, handen aan het stuur, lispelde Peter, half in trance; een combinatie van euforie en diepe concentratie. Hij fietste over een lange, nog maar kort geleden opgehoogde dijk. Op de uiterwaarden werd nieuw land geschapen. Het was er woest en ledig. Na ongeveer een half uur fietsen, verliet Peter de dijk. Hij reed nu over een weg die als een liniaal door de weilanden sneed. Langs de weg stonden boerderijen met massieve schuren. De wind rook naar kuilgras en koeienstront. In de boerderijen brandde licht. Het was net alsof het avond was. In het schijnsel zag Peter grote families samen aan de zondagse koffie. In gedachten rook hij de koffie, nee, proefde hij de koffie. Hij fantaseerde er een punt appeltaart bij. Zonder zich er bewust van te zijn, smakte hij.

Hongerklop

Steeds verder fietste hij. Aan een elastiek dat steeds verder door hem werd opgerekt. Peter wist wat er gebeurt met elastiek dat te ver worden opgerekt, maar hij negeerde het stemmetje in zijn hoofd. Het stemmetje zei: het is wel mooi geweest, Peter, het is nog een fiks eind terug naar huis. Maar het stemmetje zei ook: Let op, kijk daar eens? Zie je die lucht? Maar Peter negeerde het stemmetje. Hij trapje stug door en genoot. Het landschap veranderde een beetje. De akkers begonnen heel licht te glooien, af en toe fietste hij door een bos, de diepe herfstgeuren maakten hem gelukkig.
Zomaar opeens blokkeerde de machine. Leeg. Leger dan leeg. Het duurde niet lang voordat Peter een diagnose had gesteld: hongerklop. Peter groef in het zakje op de rug van zijn nauw sluitende jasje. Niets, helemaal niets. Om de paar seconden greep hij naar zijn rug. Alsof hij op een wonder hoopte. Misschien is gras wel eetbaar, dacht Peter in een flits. Hij nam happen lucht waarop hij denkbeeldig kauwde en stelde zich wolken voor als grote bollen ijs. Zwalkend kroop hij voort, kleuren vervaagden, geluiden vervormden alsof de wereld een walkman met bijna lege batterijen was. Hij zweette, maar tegelijkertijd had hij het vreselijk koud. Er hing iets aan zijn fiets, ballast, het voelde als een blok beton en het slingerde een beetje. Gehuil van een baby. Hij stopte. Met veel moeite wrikte hij zijn schoen uit zijn pedaal. Hij bewaarde maar ternauwernood zijn evenwicht. Het huilen werd krijsen. Opeens dacht hij weer aan zijn kind. Maar hij dacht ook, of misschien wel vooral, aan de melk in een fles verpakt in zilverfolie. En hij dacht aan het koekje met een afbeelding van Nijntje op het blauw roze wikkel.

Man met buikje, snelle racefiets met daarachter een fietskar, midden in een van God en alleman verlaten polder. Slecht weer, zo slecht dat zelfs de dieren beschutting hebben gezocht. In de verte het schijnsel van twee koplampen, dicht naast elkaar, te dicht voor een auto, het moet wat anders zijn.

Peter sabbelde het vocht uit zijn doorweekte wielerhandschoen. Hij dacht aan warme chocolademelk. Hij opende het zeil dat het kind zou moeten beschermen. Duidelijk was dat de verkoper de kwaliteit van het zeil een beetje had overdreven. Peter stond in dubio. Het kind krijste oorverdovend. Zijn vaderoerinstinct gebood hem het kind op te pakken en te troosten. Zijn lichaam protesteerde; Peter was nog niet eens in staat het zeil van het wagentje langer dan vijf seconden in de lucht te houden. Het was net als- of hij een lijf van rubber had. Het kind pakte zijn hand. Vol overgave hapte ze in zijn vinger. Het was heel gek, maar in de ogen van het kind zag hij iets terug van de overgave van de vrouw van de dag daarvoor. De vrouw die waarschijnlijk in haar regenboogtrui had ontbeten; ze spookte nog altijd door zijn hoofd. Wat hij in de ogen van het kind zag was dit: een oerdrift om te overleven. Het overleven waarvoor hij verantwoordelijk was.

Het dilemma

De keuze: het kind de fles geven en het koekje bewaren voor later, het zou immers nog wel even duren voordat ze thuis waren of zelf de fles leegdrinken en het koekje verorberen in de hoop dat het voldoende brandstof bood. Aanvullende optie: alles eerlijk delen. Geen van de opties leek hem ideaal. Daarbij was Peter steeds minder goed in staat om helder na te denken. De leegte in zijn lijf had de vorm van een ondoordringbare mist gekregen. Het enige dat echt goed tot hem doordrong was het krijsen van zijn kind. Het was alsof alles, maar dan ook echt alles, opgeslokt was door een duister gat. Alles, behalve het krijsen van het kind.

De lampen kwamen dichterbij. Peter dacht aan een ruimteschip. Neem ons maar mee, dacht hij; hij verlangde ernaar te zweven in de ruimte, bevrijd van zijn lijf dat er de brui aan had gegeven. De lampen werden een trekker, daarachter een kar, groot genoeg om een vederlichte fiets en een karretje van dubieuze kwaliteit te vervoeren. Hij stelde zich voor hoe de trekker zou stoppen, fiets en kar op de wagen, vader en kind naast de boer in de cabine, misschien lag daar wat eetbaars, in ieder geval was er warmte en wat muziek om het gekrijs te overstemmen.

De trekker denderde voorbij. Geen ruimteschip, maar een polder-TGV. Misschien had de boer hem over het hoofd gezien. Misschien had de boer geen trek om een verward kijkende man in een heel strak pak met een buikje en dijen als kipfilets een lift aan te bieden. Maar misschien had de man op de trekker wel gewoon een pesthumeur. Misschien was hij wel boos. Het doet eigenlijk ook niet ter zake. Feit is dat Peter nog altijd verloren in de polder stond. Het beeld was vrijwel identiek aan het eerder geschetste beeld. Alleen ontbraken nu de lichten. Peter beraadde zich. De fles melk leegdrinken en de koekjes eten was fysiek gezien de juiste keuze.

Een ping en wat getril vanaf zijn rug. Peter pakte zijn telefoon, opende WhatsApp, blauwe vinkjes en een bericht: ‘Ik ben zo trots op jullie, op jou, stoere papa, lieve man, hartje, hartje enzovoort.’ En Peter dacht aan de vrouw, waarschijnlijk nog altijd in haar regenboogtrui. Hij dacht aan haar doorzettingsvermogen en haar totale overgave. Peter gaf het kind de fles. Voerde haar de koekjes en stapte op. Het ging traag, maar het ging vooruit. Daar fietste hij: de toegewijde vader met zijn kale dijen, zijn kipfilets die brandden van liefde, trots en oerkracht.


Het wielerverhaal Oerkracht komt uit Wielrenbald #4 2019. Word abonnee van Wielrenblad zodat je het nieuwste magazine als eerste ontvangt en geen artikel meer hoeft te missen. Losse uitgaven van Wielrenblad kun je ook bestellen in de Soul Webshop. Volg ons op Facebook en Instagram!

 van